Overgave. Een lastig begrip. Overgave aan het leven, het leven dat altijd weer inbreekt, overgave aan het onbekende dat gaat komen. Overgave ook aan iets groters dan wij kunnen bevatten, overgave aan wat ver voorbij onze macht en mogelijkheden ligt. ‘Hoezo?’ zul je misschien zeggen, ‘je overgeven? Dat klinkt als mezelf uitleveren! Mooi van niet!’ Of je zegt juist: ‘Me overgeven, wat een rust… Maar, hoe doe je dat?!’ Hoe je er ook inzit, en hoe je ook in elkaar zit, je overgeven is een van de allerlastigste dingen in dit leven – waar we vroeg of laat allemaal tegenaan lopen. En weet je, als het makkelijk was stond de Bijbel niet vol verhalen over, inderdaad, overgave.
Om niet te blijven hangen in abstracte noties, wil ik je meenemen in enkele persoonlijke belevenissen. Het handelt om een opeenstapeling van wat tegenwoordig heet life events: ingrijpende gebeurtenissen op het levenspad. Mij overkwamen een aantal dingen die op zich niet heel bijzonder zijn, maar die, omdat alle pijn en verdriet tegelijk leek te komen, toch een behoorlijke impact hadden. Binnen een jaar verloor ik veel van wat mij lief was. Ik raakte een belangrijk deel van mijn werk kwijt, het netvlies van mijn rechteroog liet tot drie keer los en kon niet meer worden gerepareerd, mijn vader werd ziek en overleed, mijn relatie liep ondertussen definitief op de klippen, we moesten ons huis verkopen en ons gezin viel uit elkaar. Nou kan iedereen dit gebeuren, we krijgen allemaal ons deel aan pijn en verdriet voor onze kiezen, maar meestal minder abrupt en gelijktijdig. Want als gezegd, dit verlies speelde zich in de tijdspanne van een jaar af.
Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? – Marcus 8 vers 35 en 36
Onze reactie op tegenslag en verlies, pijn en verdriet is vaak: ontkenning, boosheid en woede, verzet en strijd. Daar zijn boeken over vol geschreven, een heel bijbelboek handelt erover, Job. Met inbegrip van de bekende ‘Waarom?!’- en ‘Waarom ik?!-vragen. Met andere woorden weerstand, energie die zich naar buiten, en vaak op een ander richt. Want, iemand moet het toch hebben gedaan?! Slepende ontslagzaken, vechtscheidingen, familiedrama’s, gevechten over de erfenis, u kent het wel. En, als je botvieren op een ander niet helpt, is er de Ander om boos op te zijn. Dan heeft God het gedaan. Want: ‘Hoe kan dit nou? God is toch goed? God is toch Liefde? Hoe kan míj dit dan overkomen?! Waar heb ik dít aan te danken?!’
‘Nee, er is geen reden, u heeft gewoon pech gehad.'
Maar diep van binnen weten we: net als voorspoed, is tegenspoed eigen aan het leven. Het klinkt vervelend, maar wat ons overkomt is vaak een kwestie van pech en geluk. ‘Nee, er is geen reden, u heeft gewoon pech gehad,’ zei de oogchirurg tegen mij, toen ik probeerde te achterhalen wat de oorzaak was van mijn netvliesloslating. En wat zou het mooi zijn als er iets of Iemand is die alles organiseert – dan konden we die vervolgens ook de schuld geven. Ons verlangen naar een almachtige vader, een voor alles zorgende moeder, het is zo begrijpelijk. Maar, maken we God dan niet ‘menselijk, al te menselijk’?
Harrie Jekkers zingt: ‘Over 100 jaar, zijn jullie allemaal dood!’ Ons aardse leven is een tijdelijk bestaan. In het Oosten wordt gezegd: ‘Je wordt oud, je wordt ziek en je gaat dood.’ Het is niet anders. Erger nog, soms word je niet eens oud. Of heeft iemand ons beloofd dat het anders zou zijn? Of sterker nog, dat het leven leuk zou zijn? ‘Leven is lijden,’ weten de boeddhisten – omdat we geneigd zijn ons te hechten aan wat we hebben. En in ons vrije en welvarende Westen, en zeker in ons polderlandje waar we alles zo goed geregeld hebben, lijken we inmiddels wel eens vergeten dat het leven ook domweg kan tegenzitten. We lijken te denken in termen van recht op leven, en recht op geluk.
Beneden in die put beland… kwam ik terecht, en bleek ik te rusten, op mijn eigen bodem.
Terug naar wat ik een paar jaar geleden beleefde. Ik was in een diep gat gevallen. En ik bleef vallen, want het leek niet op te houden. Veel van wat mij structuur, zekerheid en veiligheid bood, het viel weg: werk, geld, gezondheid, vader, relatie, huis, gezin. Binnen enkele maanden was veel van wat ik in jaren had opgebouwd, alles waar ik sterk aan hechtte, met inbegrip van bijbehorende status en aanzien (zoals die gezonde man, met dat werk, dat huis, die vrouw, dat gezin), verdwenen. Het was geen bewust ‘loslaten’. Het was onvrijwillige ont-hechting –van vastigheid, van uiterlijkheden– die me overkwam. Ik kon uiteindelijk niet anders dan opgeven. Buigen en me overgeven – overgeven aan het leven. Ik ontdekte wat deemoed is, een woord dat ik wel kende, maar nu pas voor het eerst begreep. Beneden in die put beland… kwam ik terecht, en bleek ik te rusten, op mijn eigen bodem. Daar, diep van binnen, besefte ik voor het eerst in die mate: het leven gaat niet over wat je vast kan pakken en vast kan houden; en: het leven is goed – bepaald niet altijd leuk, maar wel goed. Gebeurtenissen kunnen naar zijn, heel naar, maar hoeven niet… erg te zijn. Ze zijn.
Omdat ik open stond voor liefde, kon ik weer liefde ervaren – liefde die er altijd al was.
Beland op mijn eigen bodem, in die nieuwe leegte, in dat vreemde niets… ontdekte ik een nieuwe, innerlijke ruimte. Ik keek met andere ogen en… zag andere dingen. Het werd weer licht, er straalde licht. En wat zag ik? Liefde. Ik kon weer ervaren dat ik omringd ben door liefde, dat ik leef in liefde. De liefde, waar ik zolang naar had gezocht, bleek volop aanwezig te zijn. Mijn vrienden, familie, kinderen, alsof ik ze voor het eerst (weer) zag. Het was een hernieuwd weerzien. Ze waren er voor me, ze zijn er voor me. Omdat ik open stond voor liefde, kon ik weer liefde ervaren – liefde die er altijd al was. De vraag is: sta je open voor die liefde? Ik vond een broer terug, vond een nieuw huis, schreef in voor een studie, kreeg een nieuwe liefde. Ik kreeg een nieuw, bescheiden en overzichtelijk leven. De pijn en het verdriet over het verlies konden een plek krijgen. Maar het belangrijkste: ik had geleerd wat deemoed is – en toen kon ik weer liefde ervaren. En meer dan dat. Sören Kierkegaard heeft het prachtig gezegd: ‘Ik ontdekte dat ik minder en minder te zeggen had, tot ik uiteindelijk stil werd en begon te luisteren. En in die stilte hoorde ik de stem van God.’
Tegenslag kan helpen. Je denkt te sterven, maar wat sterft is het leven waaraan je gewend bent.
Dat licht en die liefde, beter: dat soort liefde, die zich (ongevraagd) in de vorm van menselijke liefde kan tonen – in ‘er zijn’, nabijheid, aanwezigheid: groot, onvoorwaardelijk, het dagelijks gedoe overstijgend, onmenselijk bijna– die liefde noem ik ‘God’. Goddelijke liefde die ín en dóór mensen werkt. Die liefde bestaat, en die God bestaat. Sterker nog, die liefde, die God, leeft in ons. God leeft in ons, en wij leven in God. En gek genoeg, tegenslag helpt… om die onuitputtelijke liefde te ervaren – al is lijden natuurlijk geen garantie. Het zou wat zijn: ‘Doe mij wat tegenslag!’ Dat is al te makkelijk. Evenmin is tegenslag noodzakelijk om iets van God te kunnen ervaren. Maar, wonderlijk genoeg, tegenslag kan wel helpen. Want, je denkt te sterven, maar wat sterft is het leven waaraan je gewend bent. Er kan een ongedacht nieuw leven voor in de plaats komen – beter, rijker, wijzer. ‘Sterven om te leven.’ Je gunt het iedereen.