Eén ding per dag
Slow in Firenze
Andre Meiresonne
30-07-2021

Die zomer van 1977 waren we 21 en 22 jaar. Haar oudere broer kwam terug met verhalen. Firenze is zo mooi! Firenze? Oh, Florence! Ergens in Italië. Verder geen idee. Kleurige foto’s met heel veel oude gebouwen, en pleinen vol beelden. Een rivier met een bebouwde brug.

Drie weken stonden we met een piepklein tentje op de stadscamping van Florence. Elke dag deden we hetzelfde: we liepen naar beneden, de stad in. De eerste dag kochten we een gids. Ons kostbaarste bezit die dagen. Die zondag begonnen we waar iedereen begint: bij de dom, de doopkapel met de bronzen deuren en de klokkentoren. De kerk die we voortaan elke dag zagen op onze afdaling naar de stad – met die oranjerode, eivormige koepel die het profiel van de stad bepaalt. We wisten niet wat we zagen. Letterlijk, we hadden nog zoiets gezien. Zo mooi.

Eén ding per dag. En daar hielden we ons aan.

We lieten ons leiden door de gids. Er stond meer dan genoeg in:  om ons te informeren, en om ons over te verbazen. We hadden geen idee waar we terecht waren gekomen. De mooiste stad van Italië? Maar we hadden nog nooit een andere Italiaanse stad gezien – dus geen vergelijk. Met waarschijnlijk de meeste kunstschatten per vierkant meter? Wisten wij veel. Thuis in Nederland hadden we nog nauwelijks een museum van binnen gezien. Ineens gingen we op in een overweldigende beschaving. 

Eén ding per dag. Dat hadden we bedacht. En daar hielden we ons aan. Dag twee de Santa Croce en de buurt eromheen. Eind van de middag de trappen weer op naar de camping. Op de heenweg konden we vanaf de Piazzale Michelangelo aanwijzen waar we heen gingen. Op de terugweg door de cipressen nog even omkijken naar waar we waren geweest. Van bovenaf is Firenze is een overzichtelijke stad. 

Elke dag wat nieuws. Een grote, doorlopende verrassing.

Toen was daar Cees. In een tentje vlak bij ons. We kenden Kees van onze studentenvereniging. Hij was wat ouder dan wij, maar toch een jongerejaars. Cees studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht – en bleek een geboren docent. We bleven vragen, er kwam geduldig antwoord. Over de drie soorten Griekse zuilen, over het verschil tussen tussen romaans en gotiek, tussen renaissance en barok. Elke avond kunstcollege, zoveel we wilden. En als vakantielectuur kocht ik een engelse pocket met een sociologische studie naar het dagelijks leven in het Quattrocento, het Firenze van de vijftiende eeuw.

Elke dag wat nieuws. Kerken, musea, paleizen. De San Miniato en het San Marco-klooster, de palazzi van de Medici en de Pitti, de Ponte Vecchio en de Boboli tuinen. We vielen van de ene verbazing in de andere – en het hield niet op. Drie dagen deden we over het Uffizi museum, elke dag een verdieping hoger. Van de middeleeuwen via de renaissance naar barok en maniërisme. Schilderijen, beelden en tekeningen die we niet kenden. De Verdrijving uit het paradijs, de Geboorte van Venus, de aankondiging aan Maria. Schilders, beeldhouwers en architecten waar we nog nooit van hadden gehoord. Giotto, Fra Angelico, Massacio. Eén grote, doorlopende verrassing.

En na drie weken, na Ghiberti’s bronzen deuren, het terracotta van Luca della Robbia, de ‘andere’ David van Donatello, kwamen we eindelijk, op de allerlaatste dag, na drie weken langs de replica voor het stadhuis te zijn gelopen, bij de ‘echte’ David. Oog in oog met de jeugdige moed en aanstekelijke strijdlust van deze David, door Michelangelo tevoorschijn getoverd uit een enorm (volgens de overlevering: afgeschreven) blok Carrara-marmer. Stoer en stralend. Krachtig en zelfbewust. Edel. ‘Het lekkerst voor het laatst bewaren’ hadden we vroeger thuis geleerd. Dat klopt. Drie weken uitgestelde beloning, het werkt. 

Drie weken elke dag hetzelfde doen. Ik mis het – die focus, die overgave.

Nu terugkijkend: wat me het meest trof was de menselijke waardigheid die uit de David, uit veel van de Florentijnse kunst spreekt. De waarde van een enkele mens – de waardigheid die een individu kan hebben, uitstralen, belichamen. En dat we die waarde allemaal hebben, die waardigheid allemaal bezitten. In Firenze wordt die menselijke waardigheid  zichtbaar – dankzij de verbeeldingskracht van al die briljante kunstenaars. Zij en hun visionaire opdrachtgevers geloofden in de mens en diens mogelijkheden – onze godgegeven vermogens. Dat geloof hangt daar nog steeds.

Toch, meer dan veertig jaar later begrijp ik een ding niet. Hoe hebben we dit gedaan? Drie weken lang, in diezelfde kleine stad? ’s Morgens naar beneden, ’s avonds weer omhoog? Drie weken kunst, kunst, kunst? Elke dag er helemaal in zakken, er steeds weer in verdwijnen? Ik kan me er niets meer bij voorstellen. Noch van mezelf, noch van een ander. Zelfs toen door corona ons leven zo ongelofelijk vertraagd leek, drie weken op dezelfde camping, en elke dag hetzelfde doen: het klinkt way out. En ik realiseer me: Ik mis het – die focus, die overgave… 

Noot – Die zomer was er een speciale tentoonstelling in het Postzegelkabinet. De architect van de koepel van de dom, Filippo Brunelleschi, was vijfhonderd jaar geleden geboren. De affiche van die expositie zagen we achter het raam van een boekhandel hangen. Of we die mochten hebben. ‘Poster of… Broeneleesjieh’ stumperde ik. Begrepen ze niks van. Ik wees hem aan. ‘Ahhh, Brunelleschi!’ Na drie weken leerde ik eindelijk hoe je in het Italiaans de 'sch' voor een klinker uitspreekt: als een 'k'. Toen ik de naam goed kon uitspreken kreeg ik de poster mee. Hangt nog steeds aan de muur – in m'n studentenkamer met punaises, inmiddels ingelijst.