Bidden voor Assad
Niemand doet naar voor z’n plezier
Andre Meiresonne
27-02-2020

‘Heb je naaste lief als jezelf.’ Een stuk makkelijker gezegd dan gedaan. Want naastenliefde opbrengen voor iemand die je aardig vindt is goed te doen. Maar iemand die je niet aardig vindt? Of gewoon een naarling? 

We leven graag mee met slachtoffers. We sympathiseren ermee, steunen ze, bidden ervoor. Andersom, daders: daar willen we liever niets mee te maken hebben. Dat zijn alles wat wij niet zijn. Slechte mensen.

Maar wat als je geen dader bent omdat je gewoon geluk hebt gehad in dit leven? Wie zou je zijn geweest wanneer je was opgegroeid met moord en doodslag? 

Wat als anderen onderdrukken en mensen verdelgen je met de paplepel was ingegoten? Zoals gebeurd is bij Bashir Assad?

Of wanneer je een narcist zou zijn of gewoon een psychopaat? Vul zelf de namen maar in: in de media en de politiek, op het wereldtoneel en in de geschiedenis. Of lees de Bijbel, de beste spiegel ter wereld. Aan de door mensen veroorzaakte ellende lijkt geen einde te komen. Van de verovering van het land Kanaän tot de kruisiging van Jezus.

Ik heb geluk gehad, ik heb weinig meegemaakt. Maar waartoe zou ik in staat zijn wanneer ik als Palestijn kansloos was opgegroeid in de Gazastrook? Of het kind was van een getraumatiseerde Joodse kolonist?

Of wanneer mijn leven bedreigd wordt? Of mijn kinderen iets wordt aangedaan? Ik kan ernaar raden. Als ik eerlijk ben: ik sta niet voor mezelf in. Ik zou iemand kunnen vermoorden.

Toen ik negentien was zeiden wij in mijn studentenhuis tegen elkaar: ‘Die Dries van Agt moet dood.’ Dat was vanwege zijn orthodox-katholieke opvattingen over leven en dood, met name zijn standpunt over abortus.

Net zo makkelijk zeiden we van Joop den Uyl dat hij een fantastische vent was. Die begreep het tenminste. Een overzichtelijke wereld, links en rechts, goed en slecht. Dries als de duivel, Joop als de messias. 

Waarom oordelen we zo snel over mensen? Uit boosheid? Uit schrik en angst? Is het gewoon biologie misschien? Wie jou bedreigt of zou kunnen bedreigen, die wil je weg hebben, die mag er niet zijn? Puur overleving?

En hoe komt het dat we, wanneer iemand iets naar doet, zo makkelijk zeggen: ‘Ik zou zoiets nooit doen!’ Of: ‘Ik ben daar echt niet toe in staat!’ Misschien omdat je er achteraan denkt: Want ik ben goed? 

in onze verborgen gedachten zijn we tot veel naars in staat. Lees Sigmund Freud en Carl Gustav Jung. We kijken voor ons plezier naar thrillerseries en horrorfilms – of, iets beschaafder, we gaan naar de Matthäus of de Johannes Passion. Een en al herkenning – op onbewust niveau. 

Ondertussen verlangen we er naar om goed te zijn. Nelson Mandela. Moeder Teresa. Louter goed zijn. Hoewel, zelfs de moderne heiligen blijken hun vlekjes te hebben, of gewoon bitches geweest te zijn. 

Meestal lukt het niet om echt goed te zijn. En daar balen we van. Dus praten we ons gedrag goed en geven we een ander de schuld. Want we krijgen niet bij elkaar dat we over onszelf als goed denken maar ondertussen weten we dat we –ook!– slecht zijn.

Want –in stilte, in onze dromen– hebben we moordgedachten. En wie zegt van niet, die houdt zichzelf voor de gek. Die kent zichzelf misschien nog niet goed genoeg, heeft een al te opgewekt beeld van zichzelf.

Ondertussen veroordelen we anderen – en kunnen onszelf zo beter voelen. Het is een eenvoudig principe: maak de ander slecht, dan ben je zelf beter. ‘Wat is dat nou toch jammer!’ zou Juf Ank van De Luizenmoeder zeggen.

Durven we te erkennen dat we niet voor elkaar onder doen? Dat we geen haar beter zijn dan de ander? Hebben we de moed om te zeggen: ‘Ik heb eigenlijk makkelijk praten vanuit mijn luxe positie’?

Op zo’n moment –van bescheidenheid, van nederigheid– kan er iets wonderlijks gebeuren. Je begint iets van begrip te krijgen voor die ‘slechte’ ander – omdat je je in de ander kunt verplaatsen.

Dat kan gebeuren, die ruimte kan ontstaan, wanneer je even niets vindt, niet oordeelt. Tot stilstand komt, kunt luisteren, kunt horen. 

En dan, ineens kun je je ook voorstellen dat je het zelf zou kunnen zijn, dat het jou overkomt. En word je heel even die ander. 

Je kunt je niet alleen voorstellen dat je slachtoffer bent, maar je kunt je ook voorstellen dat je dader bent.

Een lafaard, of een meeloper, een handlanger, een verrader, zelfs een moordenaar. Zo’n mens waar de Bijbel vol mee staat: mensen in Israel, Egypte, Babylon, Klein Azië; mensen op Witte Donderdag, op Goede Vrijdag.

Dan begin je iets te begrijpen en te bevatten van narigheid, afwijkingen, defecten, ziekte. Dan zie je dat het allemaal niet zo eenvoudig is. Dat er altijd redenen zijn die het gedrag van mensen verklaren. 

Niemand doet voor zijn plezier raar, of ronduit naar.

En dat je met je makkelijke opvattingen een ander zomaar kunt kruisigen, zeker met z’n allen. 

Dan kun je ophouden anderen van Goed/Fout-stickers te voorzien.

Moeten we alles dan maar laten gaan? Goed praten wat fout is? Vergoelijken wat fout gaat? Mogen we dan niets vinden? Is dit die beruchte mantel der liefde, waarmee alle narigheid wordt toegedekt? 

Natuurlijk wel. Vind vooral iets. Boeven moeten we aanpakken, daar moeten we ons tegen beschermen. Maar blijf wel menselijk. Je had zelf die dader kunnen zijn. 

Want stelt je je eens voor, hoe zou je je voelen wanneer je iets heel naars had gedaan? Bijvoorbeeld een dodelijk ongeluk veroorzaakt hebt? Je zou de rest van je leven toch niet meer lekker slapen?

Misschien zeg je: ‘Daar merk ik bij anderen niets van! Willem Holleeder reed toch vrolijk op z’n scooter door Amsterdam?! Ik zie meestal helemaal geen spijt bij mensen die narigheid uitvreten! 

Inderdaad, dat zie je goed – althans, aan de buitenkant. Maar reken maar dat achter dat schild het schuldgevoel zit – al kan dat diep zijn weggestopt. Bijvoorbeeld achter een verhaal waar je nog in gelooft ook. Waarin de ander wordt ontmenselijkt. Dood moet.

Op die manier kan ideologie het geweten gaan overrulen. Of angst voor de ander en groepsdruk tot sektarisch geweld en etnische zuivering leiden. Zoals in Nazi-Duitsland, of in voormalig Joegoslavië, of in Syrië. 

Dan krijg je gewetenloosheid. Dat bestaat. Maar: ’Je zult het maar hebben’.

‘Heb je naast lief als jezelf.’ Hoe dan?!

Liefde. Onvoorwaardelijke liefde, om precies te zijn. Liefde die stand houdt, omdat het niet meer over jou en jouw voordelen gaat. Liefde waarin je een ander werkelijk ziet – omdat je kijkt met liefdevolle ogen.

Die liefdevolle blik naar de ander begint –gek genoeg?!– met liefdevol kijken naar onszelf. Onder ogen zien wie we werkelijk zijn – op ons best en mooist, en evengoed op ons slechtst en op ons ergst.

Want we zijn allemaal goed èn slecht. We kunnen echt lief zijn – èn zomaar weer naar doen. Maar we hebben een keuze. Al is die keuze beperkt, en al is onze vrijheid klein, pijnlijk klein. 

Die keuze voor liefde speelt zich af binnen een kader: hoe zitten we in elkaar, hoe zij we grootgebracht, hoe hebben we ons kunnen ontwikkelen? Welk geluk hebben we gehad?

Wat Jezus Christus ons voordeed was keihard kiezen voor liefde. Hij was daar consequent in en bepaald geen watje. Verwar lief zijn –beter, liefde zijn– niet met lief doen: vriendelijk doen als het uitkomt, liefde veinzen. 

Jezus koos voor liefde ook, en juist, als het ongemakkelijk was. Als het haaks stond op hoe het hoort. Jezus was bepaald niet burgerlijk. Hij komt op voor wie niet deugen – in de ogen van degenen die volgens zichzelf wel deugen, de nette burgers.

Zo geeft Jezus hoop aan degenen die een faux pas maken, en zich vervolgens buitengesloten voelen en verstoten worden.

En ja, de afloop is bekend. De mensen in Israel trokken het niet. De grenzeloze liefde, waar Jezus over sprak en ook dagelijks voorleefde, het was hen teveel. En ze kruisigden hem. 

Maar het voorbeeld van Jezus, zijn onvoorwaardelijke acceptatie, bleef aanspreken en het verhaal blijft gaan. 

Die universele boodschap van liefde spreekt nog steeds aan – en daar hoef je niet gelovig voor te zijn. De passies van Bach zijn van iedereen, The Passion is een hit.

Het verhaal blijft inspireren, nu al twintig eeuwen lang. Want het appelleert aan een diep verlangen, in ons allemaal, een verlangen naar liefde. Hoe diep opgeborgen ook. Ook in Willem Holleeder, ook in Ridouan Taghi

De vraag is: durven we de uiterste consequentie van die liefde aan? Liefde met een hoofdletter? Liefde zonder sentiment en emotie, zonder agenda? Liefde zonder voorwaarden, zonder tegenprestatie? Liefde zonder iets terug te willen? 

Liefde die we zelf… zo graag zouden krijgen? Kunnen we die liefde zelf geven?

Die liefde kunnen opbrengen begint met accepteren dat we zijn wie we zijn, in elkaar zitten zoals we in elkaar zitten: ‘Zo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.’ 

En tegelijkertijd ook in staat zijn om lief te hebben met heel ons hart, heel onze ziel, heel ons verstand en met heel onze kracht

Daar is iets voor nodig: om te beginnen de narigheid in onszelf erkennen. En vervolgens beseffen dat we ons kunnen openstellen voor de liefde – die er is, in ons, om ons, met ons. Liefde die er is, als de zuurstof die we inademen. Dat is het licht zien.

Dat is de boodschap van Pinksteren, goed beschouwd het startschot van het christendom: de liefde is er, de geest waait, laat je je er door meevoeren? 

En dat is ook de opgewekte boodschap van een vaak misbegrepen vraag en antwoord uit de Heidelbergse catechismus: wij zijn mensen, ‘zo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden’.

De ander liefhebben als onszelf. En in die naastenliefde ons niet alleen te verbinden met de getrouwen onder het kruis, met Maria en Johannes (geef toe, dat is niet zo moeilijk!)…

maar ook met de slapende leerlingen in de Tuin van Gethsemane, met de verraderlijke Judas, met de liegende Petrus, met de bedreigde Kajafas, met de opportunistische Pilatus, met het redeloze volk?

Kunnen we het Erbarme dich uit de Mattheus Passion meezingen voor werkelijk iedereen die domme dingen doet, iets stoms uitvreet? En niet alleen voor onszelf wanneer we naar doen, maar ook voor anderen wanneer zij iets vreselijks gedaan hebben?

Begrip hebben, in de zin van de ander begrijpen, beter: willen begrijpen? Werkelijk begrijpen, niet te verwarren met alles maar accepteren.

Kunnen we werkelijk benieuwd zijn naar iemand? Naar diens driifveren? En daarachter, diens angsten? Diens lijden?

Kunnen we erbarmen voelen voor iedereen die pijn lijdt – slachtoffers, maar evengoed daders?

Kunnen we bidden voor de kinderen van Syrië – èn voor Bashir Assad?